- branden
- {{branden}}{{/term}}I 〈onovergankelijk werkwoord〉1 [algemeen]brûler2 [m.b.t. lamp] être allumé3 [m.b.t. lichaamsdelen] piquer♦voorbeelden:1 het gas brandt te hoog • le gaz brûle trop fortbrandende hitte • chaleur brûlantemijn hoofd brandt • j'ai la tête brûlanteeen brandend huis • une maison en flammesde kachel brandt lekker • le poêle brûle bienbrandende liefde • amour ardenteen brandende sigaar • un cigare qui se consumeeen brandend vraagstuk • une question brûlantede zon brandt • le soleil tape (dur)brandend heet • brûlanthij is brandend nieuwsgierig • il est d'une curiosité dévorantehet vuur brandend houden • entretenir le feucognac brandt in de keel • le cognac brûle la gorgehet geld brandt in zijn zak • l'argent lui brûle les doigts〈figuurlijk〉 de grond brandt onder zijn voeten • le pavé lui brûle les piedsde vraag brandde mij op de lippen • la question me brûlait la langueik brand van (de) dorst • je meurs de soifbranden van ongeduld • brûler d'impatience2 de lamp brandt • la lampe est allumée3 die wonden branden • ces blessures me cuisent¶ ik ben er niet op gebrand • ça ne m'emballe pasII 〈overgankelijk werkwoord〉1 [algemeen]brûler2 [koffie, cacao, tabak] torréfier3 [alcohol] distiller4 [vastleggen] graver (dans)5 [door vuur bezeren] se brûler♦voorbeelden:1 een gat in een kleed branden • faire un trou dans un tapis (avec une cigarette, etc.)gebrande pinda's • cacahuètes grilléeswierook branden • brûler de l'encenshet brood is zwart gebrand • le pain est carbonisé4 die gebeurtenis is in mijn herinnering gebrand • cet événement est gravé dans ma mémoire5 zijn tong branden • se brûler la languezijn vingers branden • 〈ook figuurlijk〉 se brûler les doigtszich aan de kachel branden • se brûler au poêlezich aan brandnetels branden • se piquer aux orties
Deens-Russisch woordenboek. 2015.